In 1912 werd A.F.C. kampioen van Nederland. Maar dat was dus niet met
voetbal maar met atletiek. Men kende toen het nationale clubkampioen
schap van Nederland op atletiekgebied en dat nationale kampioen
schap viel ons op 18 augustus 1912 ten deel. Wij hadden toen verschillende
hardlopers van naam in de club, die des winters voetbalden en in de zomer
zich wijdden aan de moeder aller sporten met name Ben Jobst en Jan
Gryseels. Jan Gryseels werd dat jaar ook gekozen in de Nederlandse ploeg,
die uitkwam in de Olympische Spelen maar tegen de toen al beroemde
Amerikaanse lopers moest hij het afleggen.
Maar het grootste succes op sportgebied was toch eigenlijk het behalen
van het kampioenschap der Reserve Eerste Klasse in het voorjaar van
1913 want die afdeling was toen iets geweldigs. Die Reserve Eerste
Klasse bestond toen pas een jaar en hiertoe behoorden alle tweede elftallen
van de toenmalige Eerste Klassers plus A.F.C. II als reserve-elftal van een
tweede klasser. Deze tweede elftallen der eerste klassers waren destijds
zeer sterk; de meeste waren pas uit de echte tweede klas waarin ze
tot dusver altijd hadden gespeeld en dikwijls tot de allersterksten behoorden,
ja vaak zelfs het afdelingskampioenschap wisten te veroveren in die
nieuwe Reserve Eerste Klasse overgebracht. Elftallen als H.B.S. II, H.V.V. II,
Sparta II, D.F.C. II en Quick II waren minstens even sterk, zo niet sterker
dan de normale tweede klassers van die tijd en ook V.O.C. II en Haarlem II
waren niet voor de poes. De zwakkere waren eigenlijk Velocitas II (Breda)
en Hercules II en zo kan men zich indenken dat het een geweldige prestatie
was voor ons tweede elftal om in dit milieu kampioen te worden.
Wijlen Sijmen Wit had mij toegezegd over deze periode te schrijven. Tot
mijn ontroering kreeg ik na zijn dood van zijn zoon enige vellen papier
waarop Sijmen Wit zonder dat hij het had medegedeeld tot het laatste
toe geprobeerd heeft zijn belofte aan mij gestand te doen. Ik heb sterk de
indruk dat Sijmen Wit afgebroken heeft toen hij niet meer kón en aan zijn
bijdrage nog een slot had willen maken. Men zal mij ten goede houden dat
ik het onelegant zou vinden een poging te wagen om iets te schrijven waar
toe Sijmen Wit niet meer in staat was.
Ik heb met de grootste zorgvuldigheid hetgeen mij in handschrift werd toe
gezonden bewerkt en laat thans het woord aan Sijmen Wit voor het laatste
stuk dat hij voor zijn A.F.C. heeft geschreven, waarbij hem zoals ik uit
de kopij heb gemerkt letterlijk de pen ontviel, maar waaruit weer duidelijk
28