HET MOET EEN GEZELLIGE BOEL GEWEEST ZIJN
I oen kwam plots
WO MAN SINGT, da lasst dich
ruhig nieder böse Men-
schen haben keine Lieder."
Wel, als er waarheid schuilt in dit
citaat, dan moet het bij A.F.C. alles
bijeen toch een gezellige boel geweest
zijn. Want wijs mij een sportorga
nisatie, een club, waar zóveel liede
ren gemaakt zijn om lief en leed te
bezingen. Liederen en gedichten, die
uiting geven aan onze uitbarstende
vreugde, als wij tot de top van het
Nederlandse voetbal doordrongen
liederen die er de moed trachten
in te houden, als het ons slecht ging.
Liederen en gedichten op trainers,
op het clubhuis, op de clubliefde, de
jubilea, op wat al niet. En daarom
dit maal, nu Amsterdams oudste
voetbalclub zich opmaakt haar 60-
jarig bestaan te herdenken, niet een
geschrift, dat onze historie vastlegt,
niet een geschrift, dat weergeeft, hoe
wij in en buiten het veld staan aan
geschreven - niet een „Film op pa
pier", zoals nu twintig jaar geleden
bij ons veertig jarig bestaan, maar
een luchtig babbeltje over 60 jaar
A.F.C., lopende van lied tot lied, van
gedicht tot gedicht. Zo hebben de op
eenvolgende geslachten in A.F.C. dan
hun hoop en vrees, hun lief en leed,
geuit. Op een populair wijsje, op een
zelf gecomponeerde melodie, zwoe
gende aan hun schrijftafel omdat zij
de club wat zeggen wilden, of achte
loos neergeklad op de achterkant van
een menu tijdens een daverend reü
nistendiner of op een stukje papier
in de trein naar Amsterdam, terug
komend van de grootste voetbal
triomf, die men kon dromen, of van
de diepste teleurstelling, die men als
sportsman kon ervaren.
^ESTIG JAAR. Merkwaardig: in
een periode, waarin je kramp in
je hals krijgt door steeds je hoofd
van het Oosten naar het Westen en
omgekeerd te draaien, of er wellicht
weer eens bommen in aantocht zijn of
dat de Noordzee weer een vuile streek
aan het voorbereiden is, is het wel
typisch, dat zestig jaar niet eens zo'n
hoge leeftijd is. Hele troepen Neder
landers hanteren op hun zestigste
vrolijk het tennisracket, de roeiriem
of het cricketbat.
Zestig jaar ja, maar denkt II
nu eens zestig jaar terug. En dan
zult ge het met mij eens zijn, dat nog
nooit in de wereld in zestig jaar zo
veel veranderd is als in de zestig
jaren, die besloten zijn van 1895 tot
1955.
1895: Nauwelijks gas, geen electri-
citeit, geen telegraaf, geen radio,
geen auto's, practisch geen telefoon,
geen deviezen belemmeringen, wèl
wereldvrede, geen algemeen kies
recht, geen vrouwen-emancipatie.
Geen echtscheidingen, geen oorlog,
geen crisis, bijna geen lichamelijke
ontspanning. Geluiden, die wij niet
meer kennen: het ratelen van het
postkarretje en het hoefgetrappel van
een oud paard, het hijgend aanslaan
van de bel op de locomotief van de
stoomtram, het plassen van water uit
de lampetkan in de waskom. Gelui
den, die zij niet kenden: het gieren
van een straaljager, het doordringend
doorbellen van de Rijkstelefoon, het
daverend dreunen van tanks.
Geluiden, die zij ook niet kenden:
het juichend opspringen van duizen
den mensen op een voetbaltribune,
blij, echt blij met sportief succes van
de eigen club, van de eigen stad, van
het eigen land.
Sportgeluid? Het krassen van de
schaats op het ijs, geluid van eeuwen
her, dat zal blijven klinken, zolang
een Nederlander in Nederland woont.
Het indompelen van een riem in het
water en daarvoor geldt hetzelfde.
Het eentonige tikken van de aard-
rijkskundestok in de handen van de
gymnastiekmeester tijdens het einde
loze lopen in een stoffig lokaal, waar
in gymnastiek gepleegd werd. En dat
geluid is dan wel tot het verleden
gaan behoren.
Aarzelend hebben andere sporten
zich aangediend. Cricket, athletiek,
voetbal wijlen Pim Muiier was er
de apostel van. In het Westen kregen
die sporten contact met de over
het algemeen studerende jeugd,
ook in universiteitsplaatsen in de pro
vincie als Wageningen en Deventer
begon de veldsport door te dringen.
Maar groots was het niet. Enorme
tegenwerking van de zijde van paeda-
gogen, geestelijken, gymnastieklera
ren, ouders dit jonge geslacht
heeft er geen idee van, hoe veel te
genkanting de pioniers van de veld-
sporten in Nederland te overwinnen
hadden. Neen, het was toch wel zo,
wat Dick Bessem bij ons vijf-en-veer
tig jarig bestaan zong:
E jaren geleden
rpOEN KWAM PLOTS onze A.F.C.,
inderdaad. Voetbal kreeg vaste
voet in Amsterdam in het oude
„Willemspark" (thans het Vondel
park ongeveer bij de Emmalaan) re
zen de clubjes als paddestoelen uit
de grond en zo richtten de jon
gens Gerard Scheepens, Frits en G.
Bernhard in Januari 1895 eveneens
een voetbalclubje op. Ze vonden al
gauw kameraadjes, die ook mee wil-
In het verre grijs verleden
Was het voetbalspel geen mode
't Was bijna verboden
Men moest zich vermaken
Met heel andere zaken
Want sport vond geen genade
In 't ouderwetse oog!
Maar toen kwam plots onze
(A.F.C.
Vele jongens deden gaarne mee
Ze holden fijn in de groene
wei
En streden broederlijk zij
(aan zij.
En nu vieren wij verheugd
(van geest
Ons 45-jarig feest
In de hoop dat zij nog lang
bestaat.
En dat het haar steeds beter
gaat.
Refrein
A.F.C.-ers, houdt toch je
(clubje in eer!
A.F.C.-ers, je kunt er niet
(buiten meer.
A.F.C.-ers, werkt toch allen
(mee
Voor de kracht en het welzijn
Van ons aller A.F.C.!
Melodie: „Rats, Kuch
en bonen."