nijpend tekort aan kasmiddelen commissaris van materieel moest zijn en verder
trouw zijn plicht als speler verrichtte,- Gé Bosch, die de lef had om het penningmees
terschap op zich te nemen, toen de obligatie- en contante schuld rond een halve ton
bedroeg en de recettes 30.a ƒ50.beliepen I Piet Bos, een der laatsten uit het
elftal onzer „Gouden Eeuw" die met dezelfde koppigheid tegen Q.S.C., Schoten,
Hortus en dergelijke onbekende grootheden speelde (uit nood op alle mogelijke
plaatsen in het elftal) als destijds tegen Ajax, Willem II, Go -Ahead en andere lei
dende clubs. Tony van Lierop tenslotte altijd optimistisch, altijd plannen beramend
in hen huldigen wij dan allen, die er toe bijdroegen, dat de roodzwarte vlag
bleef waaien.
Een vraag, die velen zich gesteld hebben, is deze: Waaraan was de débacle toe
te schrijven Heeft men verzuimd tijdig voor „Nachwuchs" te zorgen Had men
een trainer moeten nemen Had men niet zulk een dure inrichting moeten bouwen
Deze vragen kunnen naar mijn gevoel simpel beantwoord worden als volgt: De
débacle was het gevolg van het uiteenvallen van een ploeg, die een der beste
clubteams van het Westen, zoo niet van Nederland was. De successen en het
aanzien van een vereeniging ik wees er in het vorengaande reeds op worden
tenslotte niet alleen beslist door het eerste elftal. Maar een winnend „eerste"
geeft een wisselwerking, omdat zich dan jongelui aanmelden, die zoo graag voor
de winnende kleuren uitkomen. Omgekeerd verlaten velen de vlag, als de hoofd-
ploeg faalt.
Waar voetbal inmiddels van een „kostelijk vermaak" tot „kostbare vermakelijkheid"
geworden was, greep een degradatie veel dieper in het leven van een voetbal
club in, dan in de beginperiode van de voetballerij het geval was. Als eerste klas-
ser was men verplicht om een dure accomodatie te bouwen (onze pech was, naast
de verhuizing zelf het feit, dat de bouw plaats vond in het duurste jaar in die
periode) en degradeerde men, dan zuchtte men onder te zware lasten. Waarbij
dan nog kwam, dat nieuwe leden huiverig waren, om zich aan te melden uit vrees
voor een „hoofdelijken omslag".
Een trainer Wellicht zullen velen het met mij oneens zijn, maar indien men eens
precies zou uitrekenen, wat A.F.C. aan trainers heeft uitgegeven, dan vraag ik mij
af, of dit kapitaal zijn rente heeft opgebracht. In 1934 heeft Nic. Scheepens, die in
de moeilijke jaren van A.F.C. zijn taak als elftal-commissielid op een wijze vervulde,
die toen wel eens meer gewaardeerd had mogen worden, in een rapport een paar
opmerkingen geschreven, die behartenswaardig zijn. „Wat heb je aan een trainer"
vroeg Nic. Scheepens in dat rappart, „als je geen spelersmateriaal hebt Bij A.F.C.
heeft men vaak gedacht, dat, als er nu maar een trainer was, de moeilijkheden
opgelost waren". Men leze er het artikel van Ernst van Ooy, elders in dit boek eens
op na, waar hij dat kostelijke verhaal doet over den Engelschen trainer, die, toen
een speler op hooge toon zei „We want, we want, we wantdroog antwoordde:
„We want players
De eenige trainer, die bij ons na de degradatie werkelijk succes had, was Jack
Reynolds in 1927/28. Maar zonder iets aan de capaciteiten van Jack Reynolds af
te doen: Wij hadden toen ook het fameuze trio Tacke Lungen Wol-
ters, zoodat weer van een wisselwerking gesproken kon worden.
Het eenige, dat men in die tragische jaren beter had kunnen wenschen, was de
51