ten, maar ook de club organisatorisch op pooten gingen zetten. Wat het spelen van wedstrijden aangaat: niemand dacht er nog aan, voor de competitie te gaan spelen. Voor „friendly games" waren er tegenstanders genoeg te vinden; M.E.O. („Muider- poort en Omstreken") H.E.O. („Haarlemmerpoort en Omstreken") waren graag ge ziene tegenstanders en ze sloegen hun vleugels al uit, die jonge broekjes, en maakten toeren naar Bussum, hetgeen ware ontdekkingsreizen voor de A.F.C.-ers beteekende. Maar, als gezegd, ook organisatorisch wist men van wanten. Op 8 October 1896 werd een algemeene vergadering gehouden in de „Karseboom" waar de volgende leden aanwezig waren: Brass, Kruseman, F. J. en G. J. Bernhard, A. G. Heineken, Hylkema, Pleiter, Cornelissen, Beth, Koek, ter Veer en Timperley. Zwaar werd daar over het reglement geboomd, een reglement, dat behoorlijk in elkaar zat. Hein Brass werd voorzitter en Frits Bernhard tweede voorzitter en de roodzwarte kleuren deden hun officieele intrede in de vereeniging. Het bestuur stelde n.l. voor, een band om den linkerarm te dragen in de kleuren rood-zwart, „als zijnde de Amster- damsche kleuren en dus zeer geëigend voor de Amsterdamsche Football Club". Uit de vergadering werd voorgesteld de kleuren blauw en wit, „als zijnde minder alge meen" Er werd zoowaar over gestemd, maar het bestuur won en sinds October 1896 zijn rood en zwart, de Amsterdamsche kleuren, tevens de officieele kleuren van de Amsterdamsche Football Club. Dat eerste reglement schijnt al direct aardig te hebben voldaan; de veranderingen die in de daarop volgende paar jaren werden aangebracht, zijn van ondergeschikt belang geweest. Alleen moge in dit verband wel even aan de vergetelheid worden ontrukt, dat in September 1897 een nieuw artikel 18 aan de statuten werd toege voegd, luidende: „Ongehoorzaamheid aan den captain wordt door hem met ƒ0.10 beboet". Dat is wel iets voor lieden met een „Führer-complex". De captain behoefde zich dus niet bij het bestuur te gaan beklagen als een der spelers uit den band sprong; neen, hij kon zélf de boete opleggen en daarmee uit 1 De grootste zorg was nog steeds het terrein. Anderzijds was men met een terrein lang niet zoo „houvast" als in latere tijden, toen een verhuizing met tribunes, acco- modatie enz. een kwestie van jarenlange voorbereiding was. Neen, in die eerste jaren verwisselde men van terrein, zooals men van een pak verandert. Het eerste terrein, dat eenigszins den naam van terrein verdiende, was aan de Tolstraat (achter het toen malige Gemeentehuis van Nieuwer Amstel, dat thans Gemeente-Archief is). Daarna werd eenigen tijd gespeeld aan den Langeweg (thans Archimedesweg) bij den Hooge- weg in Watergraafsmeer, op het terrein van de IJsclub Linnaeus. Royalere kleed gelegenheid hebben wij van ons leven niet gehad. Tegenover de ijsclub waren de huizen van den Langeweg in aanbouw en nu gebruikte iedere speler een „huis voor zich alleen" om zich te verkleeden. Vandaar verhuisde A.F.C. naar een terrein aan den Omval achter de toenmalige kalkovens (ongeveer waar nu het viaduct van de Spoorlijn naar Utrecht de Weesperzijde kruist). Dat terrein kreeg al gauw de veel- beteekenende naam „Het Moordhol". Het was het eigendom van Oom de Waal (den vader van Klaas de Waal). Er was zoo waar een huurprijs voor vastgesteld, maar Oom de Waal wist zoo tegen het einde van het seizoen al, wat hem wachtte. Dan kwam Schaf op visite enhij kreeg dan maar weer een streep door de huur. Tot zoover, wat de terreinen van die eerste jaren aangaat. Organisatorisch had men 14

AFC (Amsterdamsche Football Club)

Jubileumboeken | 1945 | | pagina 18