Het waren mooie jaren
Het zijn mooie jaren geweest, waarin ik voor A.F.C. I uitkwam; jaren waarin ik veel
voetbalvreugde en weinig voetbalsmart beleefd heb en die mij een schat van her
inneringen opgeleverd hebben, waaruit ik hier wil putten.
Den eersten wedstrijd, dien ik voor A.F.C.
speelde, was een uitwedstrijd tegen H.V.V. in
1908, toen H.V.V. inderdaad „de Groote
Haagsche" was. Het ging om de zilveren schoen
en wij slaagden er in, den eersten wedstrijd met
20 te winnen. De tweede ronde moesten wij
spelen tegen D.F.C. aan de Marketten weg.
D.F.C. wilde ons laten merken dat wij „maar"
tweede klassers waren en doelverdediger Beew-
kes had de hoffelijkheid om met een stoel te
komen aandragen, waarop hij midden in de goal
ging zitten, toen de wedstrijd begon. U kunt
begrijpen, hoe dit ons prikkelde en wij zwoeren,
Beewkes van die stoel te laten opstaan. (In
modern voetbal zou de scheidsrechter dat wel
doen, denk ik, maar in dien tijd werd op zulke
dingen nog niet zoo nauw gekeken).
De wedstrijd was nauwelijks een kwartier aan
den gang, toen Beewkes het toch maar veiliger
vond, de stoel op te bergen en gewoon te gaan
doen. Maar wij waren zoo fel geworden al wisten we toen nog niets van de „mys-
terieuse krachten in de sport" dat wij probeerden den wedstrijd uit het vuur te
sleepen, doch na een spannenden strijd verloren wij met 32.
Dat was een mooie ouverture voor het seizoen, dat volgde, een der glorierijkste
seizoenen, die A.F.C. ooit gekend heeft: 19081909. Dat seizoen bracht ons, na een
geweldig spannend verloop het kampioenschap. Wij moesten, om voor promotie
wedstrijden in aanmerking te komen eerst van de andere tweede klasse kampioen,
V.O.C. winnen. Drie van de vier punten wisten wij te behalen en toen trokken wij ten
strijde tegen Ajax (Leiden) nr. laatst van de Westelijke Eerste Klasse. Helaas: uit werd
met 40 verloren; en thuis, in een historischen wedstrijd, brachten wij het niet verder
dan 11, hoewel vriend en vijand overtuigd waren, dat wij dezen wedstrijd had
den moeten winnen. Voor ons krachtig bestuur en voor het eerste elftal was dit een
geweldige teleurstelling, maar wij bleven niet bij de pakken neerzitten. Hoeveel
kracht er toen van ons eerste elftal uitging en als bewijs, dat wij werkelijk in de
eerste klasse thuisbehoorden, moge wel gelden, dat wij dat jaar een vriendschappe-
lijken wedstrijd aan den Middenweg speelden tegen Racing Club de Bruxelles, die
toen kampioen van België was en dat wij dien wedstrijd onder de voortreffelijke
leiding van Groothoff met 32 wonnen.
Uiteraard hadden wij dat seizoen weer de handen vol gehad aan onzen ouden
concurrent Concordia met haar befaamden Jan Thomée. Typisch is, dat in de seizoe-
125