UIT DE OUDE DOOS
38
Onze A.F.C. thans veertig jaar!
Wat al herinneringen! Mooie, echt prettige oogenblikken hebben
we beleefd. Hoe de A.F.C. door Schaf, Scheepens, Bernhard en Brass
werd opgericht, waarbij een oude linnenkist in den kelder aan den
Overtoom bij het vergaderen dienst deed, hebben we bij vorige
lustrums al meer gehoord en toch is 't me of ik het hun nog hoor
zeggen: We hebben een voetbalclub opgericht; jammer dat jij nog
wat te jong bent. Elf jaar aan adspiranten werd op dat oogenblik
nog niet gedacht.
Als joggie was je dan al blij als je op weg naar het veld naast
een speler mocht loopen en een eer was het als je huil koffertje
mocht dragen. Steeds moest je er weer aan denken: „daar zitten nu
echte voetbalkicks in; als ik ook eens lid was!"
Op het veld aangekomen begon dan voor ons eerst recht de pret. Eerst de doelpalen in de halfdichte
gaten „pooten", dan op de schouders van een der spelers geklauterd om de deklat er op te wippen en dan
doeltrappen. Je kon dan ook een beetje meetrappen, als de bal naast, over of door het doel was geschoten.
Van een net achter het doel was toen nog geen sprake. Met modderschoenen kwam je dan thuis en als
de gedienstige toevallig haar „jour" niet had, nu dan had je de poppen aan het dansen.
Die modderschoenen ook altijd
Gaandeweg werd dit wel beter.
Af en toe kwam er een enkel berichtje in de krant en we telden de keeren dat de letters A. F. C.
stonden vermeld. Telkens weer lazen we zulk een verslag over. Onze oogen glinsterden als we hoorden dat
ook anderen het hadden gelezen.
Na een paar jaar, ja, toen kon ik dan ook lid worden en meespelen. Fijn. Nog levendig herinner ik me
de onderlinge wedstrijden, gehouden bij het vijfjarig bestaan; trouwens het feest zelf ook, gehouden in
Paviljoen Vondelpark.
Schaf wist ook toen reeds zijn mannetjes te vinden voor een of ander
bestuursfunctie en zoo was in die dagen het baantje van Commissaris van
Materiaal in 't geheel niet te benijden.
Zondagsmorgens moest je al vroeg beginnen al bukkende met een oud
stoffertje, emmertje kalk naast je steeds verschuivende krijtlijnen
trekken.
Jacques van Ooy, Schaf en Klomp gingen er dan op uit de spelers af
te halen. Er waren er nog bij die van hun ouders niet mochten spelen. Piet
le Roy moest uit Doetinchem komen en werd van het station gehaald, ook
al voor onze eigen geruststelling; want we konden onzen snellen linksbuiten noode missen.
Veel moet ik nog denken aan die wedstrijden achter den Omval tegenover de Kalkovens. Een terrein,
flink hobbelig, feitelijk te klein van afmeting, wat toch voor ons zelf weer het voordeel had, dat wij er
ons wèl en de tegenpartijen er zich niet op thuis gevoelden.
We waren op dit veld ook bijna niet te verslaan en dit veld werd door onze tegenstanders als
„moordhol" betiteld. Verder mochten we over dit veld ook niet veel zeggen, want we behoefden er geen
cent huur voor te betalen en we hadden buitendien de kalk ook nog vrij van de daar in aanbouw zijnde
huizen. Ook gebeurde het ondergeteekende in dien tijd meerdere keeren, dat hij Zondagsmorgens even voor
de business naar Emmerich moest. Daar even gauw het werk afgedaan, en weer terug om 's middags de
wedstrijd te spelen. Het ging net. Wat fijn was het dan, als we gewonnen hadden; de geheele week teerden
we er op en dan den volgenden Zondag opnieuw den strijd aangebonden.
Men begon zich wat meer voor ons te interesseeren. Er kwam belanstelliiig. Zoo kwamen we te weten,
dat er op zekeren Zondag wel eenige kennissen naar ons zouden komen kijken." Gauw even een briefkaartje
naar Wim van Amstel, onze Penningmeester. „Zeg, amice, vergeet vooral niet het entréeboekje mee naar
het veld te nemen, want we krijgen publiek
Dat gaf dan weer idem zooveel kwartjes in het laadje van Arie Mets, alles netto, er behoefde niets voor
Stedelijke Belasting of zoo af. Zoo langzamerhand konden we dan rekenen op eenige trouwe bezoekers^