king heengegaan en ter nagedachtenis aan
onzen onvergetelijken vriend schonk Gé
Bosch een beker, die verspeeld zou moeten
worden vóór den aanvang van het seizoen.
En zooals zoo vaak in onze good old ge
beurde, ook hier vond A.F.C. een man, die
op gelukkige wijze een gelukkig denkbeeld
tot uitvoering wist te brengen. Onze huidige
voorzitter, Galavazi, ging op het oorlogspad
en wist steeds meer en steeds belangrijker
clubs er toe te bewegen, den tocht naar den
Wandelweg te ondernemen. Zoo is het
A.R.O.L.-tournooi tot een evenement gewor
den, second best bij de seriewedstrijden in
Nederland, een tournooi, dat aan Amsterdam
biedt de officieuse opening van het voetbal
seizoen door middel van spannende wedstrij
den tusschen sportieve elftallen.
Inmiddels trachtte ons eerste elftal de kans
om eerste klas te worden, weder in het bereik
van A.F.C. te brengen. En de geheele
periode van 1922 tot nu toe is eigenlijk niets
anders geweest. Met weinig succes, want
gemiddeld zijn we niets geweest als een
matige tweede klasser. Nu eens leek het, dat
we konden promoveeren en ik denk aan het
seizoen 1927 -1928, toen we na 8 wedstrij
den ongeslagen waren, tot er opeens een
onverklaarbare inzinking kwam. Dan weer
leek het, of we zouden afzakken naar de
donkere diepten van de derde klas, zooals
vorig seizoen, toen ons elftal eerst na de be
ruchte 131 nederlaag tegen Alcmaria Vic-
trix wakker geschud werd en zich door een
kranige eindspurt in veiligheid stelde.
En zoo zijn we dan nu, na vijf en dertig
jaar, nog steeds een club, waar rekening
mee gehouden wordt, met hoop voor de
eerste en vrees voor de derde klas, maar
met den vasten wil, de kansen voor beide
op sportieve en amateuristische wijze tege
moet te treden.
Dit is, in 't kort, de geschiedenis van
A.F.C., waarbij ik de verrichtingen van het
eerste elftal op den voet gevolgd heb, omdat
nu eenmaal een club staat en valt met de
prestaties van het eerste elftal.
En het kan zijn, dat juist in de verrich
tingen van het elftal, de groote aantrekke
lijkheid ligt, die A.F.C. voor ons heeft. Het
leven van A.F.C. vertoont op zooveel pun
ten gelijkenis met dat van den gemiddelden
mensch op vijf en dertigjarigen leeftijd.
Herhaaldelijk het succes, de groote, allesom
vattende overwinning voor het grijpen, her
haaldelijk dat begeerde succes als een fata
morgana aan de kim zien verdwijnen.
Zoo vaak afgezakt, tot de afgrond dreigde
en dan, als een ster in donkeren nacht, in
eens de hoop op, de verwachting van een
gunstige wending. En gemiddeld: een leven
van strijd, van successen en teleurstellingen,
maar door alles heen de vaste wil, de over
tuiging, dat het ,,play your game, but play
it fair" aan het einde, hoe ook de uitslag
moge zijn. de grootste satisfactie zal blijken.
Ik zie A.F.C. niet in de eerste plaats als
een combinatie van menschen, die elkander
toevallig getroffen hebben, ik zie A.F.C. als
een levende persoonlijkheid, als de tot leven
gewekte idee.
En dat A.F.C. de kracht heeft, ons zoo
toe te schijnen, het moge onze groote dank
baarheid hebben. Te veel leeren wij, bij het
verder varen op de levenszee, hoe noodig
het is, de ballast van veel, dat wij in onze
jeugd goed en mooi vonden, overboord te
werpen, om het schip door brandingen en
langs klippen te loodsen, dan dat het niet
goed zou doen te ervaren, dat een van de
dingen, waar we „warm voor konden
lóopen", de roodzwarte vlag van A.F.C.
ook op ouderen leeftijd voor ons kan blijven
waaien, voor ons het symbool kan blijven
zijn van vriendschap, clubtrouw en eerlijke
sportiviteit.
Daarvoor moeten wij allen, die onze jeugd
en onze jaren als man in de club door
brachten, A.F.C. dankbaar zijn.
Mogen de jongeren, die hetzij op het
veld, hetzij achter de grone tafel, onze plaat
sen eens zullen innemen, voelen, wat ons
doortrilde, wanneer we den naam A.F.C.
lazen, wanneer we onze vrienden troffen
op onze velden, weer onder de roodzwarte
vlag.
Dan zal A.F.C. nooit te gronde gaan.
J. H. WYNAND.
- 13 -
A.F.C.-ers, begunstigt onze adverteerders!